Maand van de geschiedenis - Het verhaal van gemaal De Mars
Oktober is de maand van de geschiedenis. Tijdens deze maand vertellen we graag een aantal verhalen over de historie van ons waterschap. In dit eerste verhaal vertellen we over het gemaal De Mars. Ten zuiden van Coevorden, op de grens van de provincies Drenthe en Overijssel, staat aan het Coevorderkanaal het gemaal De Mars. In 1984 werd dit gemaal gebouwd op de plek van het eerdere gemaal ‘Klinkenvlier’. Beide gemalen zijn, elk op hun eigen manier, ‘oorlogsgemalen’.
Waterschap Klinkenvlier, Heege en Mars komt uit de startblokken
Waterschap Klinkenvlier, Heege en Mars werd op 13 september 1929 bij koninklijk besluit opgericht en was zo’n 362 hectare groot. Het gebied werd aan de westzijde begrensd door het Coevorden-Vechtkanaal, aan de noordzijde door Kanaal Coevorden-Alte Picardie, aan de oostzijde door de Rijksgrens en aan de zuidzijde door de provinciegrens. Een flink deel van het waterschap had te maken met ernstige wateroverlast, waardoor de percelen vooral ’s winters langdurig onder water stonden.
Het nieuwe waterschap wilde voortvarend aan de slag met de verbetering van de waterhuishouding. Daarvoor was de bouw van een bemalingsinstallatie in het meest zuidelijke deel van het waterschap noodzakelijk, evenals het graven en verbeteren van meerdere watergangen. Reeds in augustus 1928, dus al vóórdat het waterschap formeel was ingesteld, gaf de Oprichtingscommissie opdracht aan de Nederlandsche Heidemaatschappij voor het maken van een plan van waterleidingen en bemaling van de gronden in het toekomstige waterschapsgebied. De kosten daarvan bedroegen 1 gulden per hectare.
Wie zal dat betalen?
De voorgenomen verbeteringswerken betekenden een flinke investering. Via de omslagklassenverordening werd per perceel bepaald in welke klasse deze zouden vallen. Hoe hoger de klasse, des te hoger de waterschapsbelastingen. Het waterschapsbestuur haalde daarbij een slimme truc uit: het introduceerde een ‘superklasse’ welke uitsluitend van toepassing werd verklaard op de aardappelmeelfabriek ‘De Centrale’ die zich in het waterschapsgebied bevond. Deze fabriek loosde tijdens de aardappelcampagne grote hoeveelheden afvalwater, waarop de waterlopen en het gemaal moesten zijn afgestemd. Dus, zo redeneerde het waterschapsbestuur, moest de fabriek ook opdraaien voor een flink deel van de kosten. De waterschapslasten voor de ‘superklasse’ waren daarom tot 36 keer zo hoog als die van de minder goed ontwaterde landbouwgronden. Dit besluit leverde gefronste wenkbrauwen op bij de provinciale toezichthouder, maar het waterschapsbestuur kreeg uiteindelijk toch zijn zin.
Elektrisch of toch maar een verbrandingsmotor?
Voor de aandrijving van het gemaal had men twee opties: elektrische aandrijving of aandrijving met een ruwoliemotor. Elektrificatie had de voorkeur, en dus schreef het waterschapsbestuur op 30 mei 1930 aan het gemeentebestuur van Coevorden: “Ondergeteekenden (…) hebben de eer Uw geëerd college beleefd te verzoeken, haar een onderhoud te willen verlenen op een door U nader vast te stellen plaats, datum en uur, ter bespreking van eventueel te leveren elektrischen stroom voor het te bouwen gemaal van gemeld waterschap”.
De onderdanige toon van deze brief had zo zijn redenen: de aanleg van de stroomvoorziening was een heikel punt waarvoor medewerking van de gemeente nodig was. Er moest namelijk een lange kabel gelegd worden met een grote capaciteit. Dit bleek een lastige kwestie. De gemeente rekende een exorbitant hoog bedrag voor de aanleg van een elektriciteitskabel: ruim 10.000 gulden. Dit terwijl de bouw van het gemaal (exclusief aandrijflijn) slechts 2.500 gulden kostte. Dus werd negen jaar later (!), in 1939, toch maar besloten om af te zien van elektrische aandrijving.
In de tussenliggende jaren zat het waterschapsbestuur overigens niet stil. Gestaag werd verder gewerkt aan de plannen. Ook werd met succes subsidie aangevraagd bij de Rijkslandbouwconsulent in het kader van de werkverschaffing en men klopte bij verschillende partijen aan voor een geldlening.
Brief aan de koningin
Omdat het gemaal op een afstand van slechts 117 meter van de landsgrens gebouwd zou worden, was ontheffing van het grenstractaat nodig. Volgens het Verdrag van Meppen (1824) was het namelijk verboden om te bouwen binnen 376 meter vanaf de grens. Dus diende het bestuur in oktober 1938 een verzoek tot ontheffing in bij H.M. Koningin Wilhelmina. Goedkeuring bij koninklijk besluit volgde op 30 maart 1939.
Offerte en gunning
Kort daarop werd offerte aangevraagd bij de N.V. Algemeene Machinehandel ‘Het Landbouwhuis’ te Sneek. Deze volgde in juli 1939. De offerte was gericht aan het bestuur van waterschap Klinkenvlier, Heege en Mars, p/a Den Weledl. Gestr. Heer I.R. D.R. Mansholt. Ingenieur D.R. Mansholt, voormalig Rijkslandbouwconsulent, was in dienst van de Cultuurtechnische Dienst en trad op als technisch adviseur namens het waterschap. Waterschap Klinkenvlier, Heege en Mars bestond namelijk uitsluitend uit een bestuur en een secretaris-ontvanger. Het had geen technisch personeel in dienst.
Gekozen werd voor de bouw van een bemalingsinstallatie met een capaciteit van 35 m3 per minuut, aangedreven door een DEUTZ ruwoliemotor van 27 Pk, voor de totale bouwsom van 5.600 gulden.
Oorlog!
Op 1 september viel Duitsland Polen aan en begon de Tweede Wereldoorlog. Dit dreef de prijzen enorm op. Zo was de ijzerprijs in oktober al met 30% gestegen. Het Landbouwhuis was genoodzaakt zijn offerte te herzien. De bouwsom werd verhoogd van 5.600 naar 6.400 gulden.
Op 23 maart 1940 laat Het Landbouwhuis weten dat “de bemalingsinstallatie binnen enkele weken in onze fabriek geheel gereed komt”. Op 30 maart schrijft Het Landbouwhuis: “Het is onze bedoeling zo spoedig mogelijk met de uitvoering van het werk te beginnen zodra het overtollige water in de polder is verdwenen”.
Ondertussen is de oorlogsdreiging echter steeds groter geworden. Op 3 mei 1940, precies één week voordat Nederland zou worden aangevallen door Duitsland, schrijft het waterschapsbestuur aan Het Landbouwhuis: “Het bestuur heeft zich ernstig afgevraagd of het raadzaam en verantwoord is te achten onder de tegenwoordige omstandigheden in de onmiddellijke nabijheid van de Duitsche grens een kapitaaltje in den grond te steken en daarop een waardevol stuk metaal te plaatsen.
Bovendien zullen de militaire versperringen aan deze zijde van de grens een niet te onderschatten bezwaar opleveren en staat nog te bezien of van militaire zijde toestemming zal worden verleend aan de werklieden om zich in het grensgebied te bevinden. “
Op 20 mei 1940, enkele dagen na de capitulatie, volgt het antwoord van Het Landbouwhuis: “Het zal U bekend zijn dat het de uitdrukkelijke wens der overheid is, om op normale wijze met de in onderhanden zijnde werken door te gaan.”
Het gemaal wordt gebouwd
Echter, nu men eindelijk van start wil met de bouw, ligt de provincie Overijssel dwars. De benodigde vergunningen voor de afrastering en de ontsluitingsweg naar het gemaal, welke deels over provinciale grond loopt, blijken nog niet geregeld te zijn. De gewenste vergunning wordt pas op 20 september verstrekt. Pas dan kan men aan de slag, maar dan gaat het ook snel! Reeds op 9 oktober 1940 is de gewapende onderbouw gereed. Slechts anderhalve maand later, op 27 november 1940, schrijft architect Vemde aan secretaris Rijkse van het waterschap: “Hierbij heb ik de eer U te berichten, dat het werk (…) op het plaatsen der hekwerken na voor de eerste maal voltooid opgeleverd en goedgekeurd is.“. De inofficiële overname van het gemaal volgt op 11 december 1940. Een medewerker van aardappelmeelfabriek ‘De Centrale’ wordt belast met de bediening van het gemaal, aangezien het waterschap nog altijd niet over technisch personeel beschikt. Kennelijk stond het waterschapsbestuur op goede voet met de directie van de aardappelmeelfabriek, ondanks de hoge waterschapslasten die het bedrijf moest betalen.
Brandstofperikelen
Ondertussen doet zich een nieuw probleem voor. Door de oorlog zijn brandstof en smeermiddelen gerantsoeneerd. Het waterschap heeft de grootste moeite om aan de benodigde producten te komen en richt zich meermaals tot het Rijksbureau voor Aardolieproducten, dat verantwoordelijk is voor de distributie. Het Rijksbureau zoekt naar alternatieven, zoals het omschakelen op generatorgas. Dat zou echter betekenen, dat de splinternieuwe motor moet worden omgebouwd. De heer Bouwmeester, bedrijfsleider van aardappelmeelfabriek ‘De Centrale’, verdiept zich in het aanbod van gasgeneratoren en brengt een terughoudend verslag uit aan het waterschapsbestuur.
In de loop van 1941 vraagt de directeur der gemeentebedrijven Coevorden aan het waterschapsbestuur, of men het bemalingsgebouwtje wenst aan te sluiten op het elektrisch lichtnet. Na jaren gesteggeld te hebben over de elektriciteitsaansluiting kan het nu dus ineens wel! Het bestuur weigert dit aanbod echter resoluut in een brief die een stuk minder beleefd is dan het oorspronkelijke verzoek aan de gemeente...
Of het gemaal veel gedraaid heeft tijdens de oorlogsjaren is niet bekend. Waarschijnlijk niet, wegens gebrek aan brandstof. Pas in september 1943 kon een capaciteitsmeting worden uitgevoerd. Op 17 maart 1944 nam het waterschap het beheer van het gemaal formeel over van de Cultuurtechnische Dienst.
Klinkenvlier, Heege en Mars wordt Loo en Drostendiep en het gemaal wordt elektrisch
Over de daaropvolgende jaren is weinig bekend. Waarschijnlijk deed gemaal Klinkenvlier in alle stilte zijn werk. In 1958 gingen twintig kleine waterschappen, waaronder het waterschap Klinkenvlier, Heege en Mars op in het nieuwe waterschap Loo- en Drostendiep. Het was de tijd van de grootschalige naoorlogse ruilverkavelingen. Als onderdeel van de ruilverkaveling Steenwijksmoer werd gemaal Klinkenvlier begin jaren ’60 gerenoveerd en voorzien van een elektrische aandrijving. De pompcapaciteit bleef hetzelfde. Voor deze werkzaamheden tekende de firma Landustrie, de opvolger van Het Landbouwhuis. Aanneemsom: 25.000 gulden. Op 1 juli 1967 werd het door de ruilverkavelingscommissie overgedragen aan het waterschap.
Ruim 12 jaar later, op 2 oktober 1979, laat waterschap Loo en Drostendiep het gemaal inspecteren. Het wil bovendien weten of de bemalingscapaciteit vergroot kan worden. Een beperkte capaciteitsuitbreiding blijkt mogelijk, maar het hoofd van de technische dienst adviseert om “even af te wachten hoe de uitbreidingsplannen van Coevorden er uit gaan zien.”
Coevorden krijgt een NAVO depot
In 1982 besluit de gemeenteraad van Coevorden met 11 tegen 4 stemmen dat er 51 hectare grond aan Defensie zal worden verkocht voor de bouw van een NAVO depot. Hier was een bedrag van 36 miljoen gulden mee gemoeid. Voor dit bedrag werden er ook twee boerderijen verplaatst en een wegennet door de gemeente aangelegd. Daarnaast moest het watersysteem worden aangepast. De hoofdwaterloop werd verlegd naar de landsgrens, zodat deze niet dwars door het defensiecomplex zou lopen. Ook bleek de bouw van een nieuw gemaal noodzakelijk. Daarmee waren de dagen van gemaal Klinkenvlier geteld.
De gemeente Coevorden zou optreden als opdrachtgever en directievoerder voor het project.
Een kanjer van een gemaal
De strenge eisen die gesteld werden aan de ontwatering van het defensiecomplex leidde tot een zeer robuust gemaalontwerp: het oude gemaal Klinkenvlier (35 m3/minuut) zou vervangen moeten worden door een nieuw gemaal met twee pompen van 78 m3/minuut plus een aparte noodpomp van 78 m3. Daarnaast was voorzien in een inpandig noodstroomaggregaat. De kosten van dit alles werden Defensie toch wat te gortig. In verschillende stappen werd het ontwerp vervolgens aangepast. Uiteindelijk besloot Defensie om haar terrein op te hogen en ter plaatse voldoende bergingscapaciteit (het volume water dat kan worden vastgehouden tijdens natte omstandigheden) aan te leggen, zodat de afvoer van het defensieterrein per saldo niet zou toenemen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Het nieuwe gemaal zou twee pompen krijgen, ieder met een capaciteit van 27.5 m3/seconde.
In het aldus aangepaste ontwerp werden de kosten van het nieuwe gemaal geraamd op “slechts” 2,4 miljoen gulden. Defensie was echter bereid om maar in de helft van de kosten bij te dragen. Het waterschapsbestuur stond op het standpunt dat het resterende deel dan maar betaald moest worden door de gemeente Coevorden: “Van de zijde van het waterschap is meegedeeld dat het waterschap zich meent te moeten vasthouden aan de met de gemeente Coevorden gemaakte afspraken en het naar aanleiding daarvan genomen hoofdingelandenbesluit, waarin ervan wordt uitgegaan dat het werk door en voor rekening van de gemeente Coevorden zal worden uitgevoerd.”
Begin 1983 was het nog even spannend of de bouw door kon gaan, aangezien de Amerikaanse regering had besloten om een deel van haar defensiebudget te schrappen. Maar toen begin februari de kogel door de kerk was, werden de werkzaamheden voortvarend opgepakt. De aanpassingen aan de waterlopen werden nog datzelfde jaar uitgevoerd. De bouw van het gemaal werd in november 1983 aanbesteed. De oplevering van het gemaal, dat “De Mars” zou gaan heten, vond plaats op 20 september 1984. Op 3 januari 1985 werd het formeel aan het waterschap overgedragen.
Begin jaren ’90 werd het NAVO complex overgedragen aan Defensie. Een deel ervan, waaronder de grote munitieopslag met 82 munitiebunkers, is nog altijd in gebruik bij Defensie. Het andere gedeelte van het complex is afgestoten en gebruikt voor het nieuwe industrieterrein ‘De Heege’.
Gemaal De Mars zorgt nog altijd voor droge voeten in dit deel van ons beheergebied. Behalve enkele kleine aanpassingen ziet het gemaal er nog vrijwel hetzelfde uit als ten tijde van de oplevering: vooral het interieur ademt de sfeer van de jaren ’80. Op het terrein voor het gemaal prijkt een gedeelte van de pomp van het oude gemaal Klinkenvlier, als herinnering aan vervlogen tijden.