Maand van de geschiedenis - Watererfgoed kanaal Almelo-Nordhorn.
Tijdens de maand van de geschiedenis (oktober) nemen elke week twee van onze collega's je mee in delen van de historie van ons waterschap. In dit verhaal vertelt Maarten Zonderwijk over het watererfgoed in, langs en onder kanaal Almelo-Nordhorn.
Wie op een mooie dag over de zandwegen langs kanaal Almelo-Nordhorn fietst, geniet ongetwijfeld van de natuurlijke aanblik van het water en de gevarieerde landschappen. De lengte van het kanaal binnen Nederland is 28,5 kilometer. De zandwegen langs beide oevers zijn oude jaagpaden, vanwaar een eeuw geleden de trekschuiten met turf letterlijk naar hun bestemming werden gesleurd. Een echt strak kanaal lijkt het al lang niet meer, vanwege de velden Gele plompen en Krabbescheer in het water en vanwege het riet, de orchideeën, de varens en bosjes op de oevers.
Niet alleen landschappelijk, maar ook op cultuurhistorisch en watererfgoedgebied is dit relatief kleine kanaal een pareltje. Halverwege de 19e eeuw werd in Noordoost-Twente erg veel woeste grond ontgonnen en turf gestoken. Almelo kwam geleidelijk tot ontwikkeling met textielindustrie en daarvoor waren steenkool en bouwstenen nodig. Dat alles zou prachtig kunnen via een waterverbinding tussen Almelo en het al langer aanwezige Duitse kanalenstelsel. Na decennia van voorbereiden werd in 1894 gestart met het graven van het kanaal. Daarvoor kwamen van heinde en verre zogenoemde “polderjongens” naar de werklocatie gereisd. In barre omstandigheden groeven zij met de schop in vijf jaar tijd het kanaal tot aan de Duitse grens. Over die zwervende polderjongens is veel geschreven in de lokale pers destijds, het waren natuurlijk geen Twentenaren. De mannen waren straatarm en hadden vrouw en kinderen mee. Ze sliepen in barakken en plaggenhutten die ze zelf moesten maken. De pers maakte melding van drinkgelagen, kloppartijen, verstoorde kerkdiensten en diefstal uit winkels.
Toen het kanaal aan Nederlandse kant na vijf jaar klaar was, moesten de oosterburen, de Pruisen, hun deel nog graven! Ook dat deel duurde vijf jaar, maar in 1904 kon de scheepvaart er eindelijk varen. Er konden alleen platbodemboten varen met een totaalgewicht tot 150 ton. Dat bleek echter erg weinig, omdat de scheepvaart inmiddels ook verder ontwikkeld was. En de opkomende spoorwegen namen inmiddels veel transporten over. Het gevolg was dat er maar weinig beroepsvaart op het kanaal kwam, het was gewoon te laat. In 1921 ging de laatste platbodemschuit erdoorheen.
Er zaten vier houten sluizen in het Nederlandse deel, deze moesten het hoogteverschil van 18 meter overbruggen. Bij het schutten van boten, verlies je altijd water. Om nu te zorgen dat het kanaal niet leeg liep, werd de Dinkel er in het hoogste, meest oostelijke pand, rechtsreeks op het nieuwe kanaal aangesloten. Het onderhoud van de sluizen en het beheren daarvan door sluiswachters en brugwachters was duur. Zonder de verwachte scheepvaart werd daar dus mee gestopt. Nu is er nog één mooi sluiscomplex over, de trapsluis van Reutum, een koppelsluis met hefbrug. De andere sluizen zijn door dammen vervangen.
Zoals gezegd stroomde de Dinkel vrij uit in het kanaal. Maar om te zorgen dat het kanaal bij flinke afvoer-pieken van de Dinkel ineens te vol zou worden, werd een schuivenhuisje gebouwd. Dat inmiddels beroemde “Schuivenhuisje” bevat 6 schuiven met lieren, waarmee met de hand het waterpeil in dat bovenste kanaalpand kan worden geregeld. Maar dat bleek niet voldoende, en in 1904 werd besloten om 100 meter oostelijk van het schuivenhuisje ook nog een zogenaamde onderleider of sifon te maken. Bij de ingang van de sifon werd aan de zuidzijde een mooi gietijzeren bouwwerk gemaakt, waarmee twee beweegbare “Stoney-schuiven” de rechtstreekse doorvoer van het Dinkelwater naar het noorden moesten reguleren. Het schuivenhuisje is in 2005 mooi gerestaureerd en ook het wit geverfde takelwerk met stoney-schuiven is als watererfgoed de moeite waard om eens goed te bekijken ( Zie foto 1 en 2 ).
Minder opvallend, maar zeker fraai watererfgoed, zijn de plekken waar beken, die daar van zuid naar noord liepen, via onderleiders onder het kanaal doorgeleid moesten worden. Dat geldt voor de Tilligterbeek en de Voltherbeek. Rond 1900 bestonden dergelijke onderleiders uit eikenhout, waarmee een vierkante koker werd gemaakt. Of meestal twee van die kokers naast elkaar. Waar die onderleiders aan de buitenkant van de kanaal buitenbermen zichtbaar worden en de beken verder stromen, zijn mooie metselwerken te zien. Met halfrond metselwerk zijn de ingangen als poort of “heul” afgewerkt. In de muur boven de heul staat het jaartal waarin dit knappe handwerk is gemaakt.
Foto 1: Schuivenhuisje van 1898, gezicht vanaf het kanaal naar het noorden (beroemd door Bolletje reclames)
Foto 2: Onderleider uit 1904 met Stoneyschuiven. Hier stroomt de Dinkel onder het kanaal door.
Foto 3: Twee heulen, ingang van houten onderleiders in Tilligterbeek
Foto 4: Drie heulen, ingang van houten onderleiders in Rossumerbeek
Houten sluiscomplex , de trapsluis van Reutum, een koppelsluis met hefbrug.