Vraag en antwoord Kaderrichtlijn Water
Op deze pagina vind je antwoorden op de vragen die gesteld kunnen worden over de Kaderrichtlijn Water. Deze informatie wordt aangepast op basis van vragen die we krijgen en de actualiteit. Klik op de items hieronder om naar de vragen en antwoorden te gaan.
Wat is de Kaderrichtlijn Water?
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn ter bescherming en verbetering van de waterkwaliteit van al het oppervlaktewater (groot en klein) en grondwater en is in 2000 van kracht geworden. Voor zowel grond- als oppervlaktewater gelden wettelijke eisen aan de hoeveelheid voor het milieu en onze gezondheid gevaarlijke/chemische stoffen in het water. Het water moet voldoen aan de goede chemische toestand. Deze eisen zijn in de Nederlands wetgeving verankerd in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. Hierin staat ook dat voor het oppervlaktewater een goede ecologische toestand gerealiseerd moet worden. Het gaat dan om voldoende waterbeschikbaarheid, waterkwaliteit en een inrichting(leefmilieu) die bijdraagt aan een gezond waterleven (zoals vissen, waterinsecten, planten) en aan wettelijke eisen aan de hoeveelheid milieuschadelijke/chemische stoffen in het water. Deze eisen zijn eveneens in de Nederlands wetgeving verankerd in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving.
Voor een kunstmatig krw-oppervlaktewaterlichaam of sterk veranderd krw-oppervlaktewaterlichaam kan/wordt een uitzondering worden gemaakt op de plicht om te voldoen aan de goede ecologische toestand. Het doel is dan een -lager- goed ecologisch potentieel en deze is vastgelegd in de provinciale regionale waterprogramma’s. De provincies stellen deze doelen vast. Voor de regionale wateren zijn de provincies, waterschappen en gemeenten verantwoordelijk voor het uitvoeren van maatregelen om deze doelen te realiseren. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de rapportage. De maatregelen moeten uiterlijk in 2027 zijn uitgevoerd.
Hoe zijn de maatregelen bepaald?
In de periode tussen 2000 en 2009 zijn op basis van watersysteemanalyses voor alle waterlopen , zoals de Regge, Dinkel, Vecht en kanalen, sloten en beken die hierop uitkomen, in kaart gebracht welke aspecten invloed hebben op het behalen van een goede waterkwaliteit. De belangrijkste oorzaken voor de matige tot slechte kwaliteit van het Nederlandse oppervlaktewater zijn:
- Persistente stoffen waarvan de concentraties te hoog zijn door emissies in het verleden.
- Emissies van diverse toxische stoffen waaronder bestrijdingsmiddelen.
- Vermesting met de nutriënten (voedingsstoffen voor planten, veelal stikstof en fosfaat) stikstof en fosfor. Deze zorgen voor algengroei en zuurstofproblemen
- Kanalisatie, verstuwing en intensief beheer van het watersysteem.
- Versnippering door de aanwezigheid van gemalen en stuwen.
Op basis van deze inzichten zijn alle mogelijke maatregelen opgeschreven om de waterkwaliteit te verbeteren. Vervolgens is bekeken wat haalbaar en betaalbaar is. De maatregelen die overbleven bepalen samen de maximaal haalbare waterkwaliteit per waterlichaam. Deze maatregelen per waterlichaam zijn vastgelegd in zogenoemde KRW-factsheets. Die zijn onderdeel van het waterbeheerplan van Vechtstromen en de regionale waterplannen van de provincie. Voor 2015 moesten alle maatregelen genomen zijn om een “goede ecologische toestand” te bereiken. Voor veel waterlichamen is dit niet gelukt, omdat maatregelen vaak onderdeel zijn van langjarige gebiedsprocessen. Ook is het verkrijgen van gronden op minnelijke wijze een langdurig proces. Nederland heeft uitstel gekregen tot 2027.
Waarom is 2027 zo belangrijk?
Alle maatregelen die het waterschap heeft opgevoerd richting Brussel moeten voor 2028 gerealiseerd zijn. De Kaderrichtlijn Water biedt lidstaten een beperkte mogelijkheid om het bereiken van de doelen uit te stellen tot na 2027. Verlagen van de doelen kan eerst in 2028 ter sprake komen en alleen onder strenge voorwaarden. Als een lidstaat Europese regelgeving niet goed omzet, kan de Europese Commissie de betrokken lidstaat in gebreke stellen. Het rijk kan regionale partijen daarvoor medeverantwoordelijk stellen, maar alleen indien decentrale overheden nalatig zijn geweest. Daarnaast kan een waterschap via de rechter aangesproken worden op het niet behalen van de wettelijk vastgelegde eisen aan de waterkwaliteit.
Voor het waterschap sturen we op 2027. Het meeliften van andere opgaven in het gebied, zoals Natuurontwikkeling of een fietspad, mogen geen risico vormen voor het halen van deze planning. Veel is dus nog mogelijk, maar enkel onder duidelijk afspraken.
Halen we de KRW doelen in het watersysteem wel voor 2028?
Inzet van het waterschap is dat wij onze uiterste best doen om de KRW-doelen te realiseren. Daarom voeren we zo veel projecten uit, zowel bij de rwzi (rioolwaterzuivering)’s als ook beekherstelprojecten. Of we de doelen halen is ook afhankelijk van de inspanning die andere overheden leveren, zoals Duitsland en landelijke regelgeving.
Hoe meten we de waterkwaliteit? En hoe weten we dat we voldoen aan de KRW?
In alle KRW-waterlichamen (watersysteem van bepaalde afmetingen waarover aan de EU gerapporteerd moet worden) (bijvoorbeeld de Vecht, Loodiep, Azelerbeek, Dinkel en Geele beek) wordt de waterkwaliteit gemeten. De waterkwaliteit wordt onderverdeeld in twee hoofdklassen:
- Chemie: De chemische waterkwaliteit wordt in de KRW-beoordeling bepaald door de aanwezigheid van 33 stoffen of groepen van stoffen die Europa-breed vaak aangetroffen worden. Zeven hiervan zijn zogenoemde ubiquitaire stoffen. Dat zijn stoffen die niet meer geloosd mogen worden. Een onvoldoende kwaliteit kan veroorzaakt worden doordat één of twee stoffen niet aan de norm voldoen. Er geldt namelijk dat ‘one out, all out’: dus als één parameter niet goed scoort, scoort het hele waterlichaam slecht.
- Ecologie: De ecologische kwaliteit wordt bepaald door de subcategorieën Biologie (het waterleven), Fysisch Chemisch (zoals zuurstof en stikstof) en specifiek verontreinigde stoffen, zoals zink (Zn) en zilver (Ag).
Hoe we de waterkwaliteit meten is afhankelijk van de parameter. De biologie (het waterleven) worden meestal om de drie jaar gemeten volgens het protocol dat daarvoor geldt. Stoffen als stikstof en fosfaat worden gemeten in ‘het groeiseizoen’ (april –oktober), de chemie wordt jaarrond gemeten. De analyses worden uitgevoerd door het waterschapslaboratorium Aqualysis in Zwolle, waar ook andere waterschappen gebruik van maken.
Om welke maatregelen gaat het?
De Kaderrichtlijn Water gaat uit van referenties opgesteld voor de natuurlijke situatie. Maatregelen zijn erop gericht om de natuurlijke situatie zoveel mogelijk te herstellen. Het gaat dan om doelsoorten welke van nature in onze beken voorkomen. Daarbij bekijken we drie verschillende aquatische groepen: vis, kleine waterdieren (macrofauna (de in het water levende diertjes zoals insecten, bloedzuigers en slakken)) en waterflora. De doelsoorten stellen de volgende eisen:
- Het gehele jaar door stromend water.
- Aanwezigheid geschikt paai- en opgroeigebied (rivier begeleidend moeras, broekbos, grindrijke bovenlopen).
- Het gehele jaar door een goed zuurstofgehalte (zonder grote schommelingen).
- Variatie in substraten en leefmilieu (grind, blad, hout, waterplanten, ondiep water en dieper water, holle oevers).
- Constante koele temperatuur.
- Voldoende voedsel (boomblad, hout, plankton).
- Goede bereikbaarheid binnen het watersysteem (kunnen migreren tussen paai- en leefgebied).
Hieruit volgen een aantal maatregelen:
- Waterafvoer vertragen en vasthouden in het stroomgebied (vooral in de bodem).
- Dimensioneren van een klein basisprofiel voor de basisafvoer en eventueel een uiterwaardprofiel voor opvangen van piekafvoer.
- Aanleg van moeras of broek- en ooibos. Een van december tot mei watervoerende verbinding met ondiep watervoerend paai- en opgroeigebied.
- Ruimte voor hermeandering van de beek en het realiseren van natuurlijke oevers.
- Aan beide kanten van de beek bomen en struiken, zodat er schaduw ontstaat.
- Aanleg van vispassages of barrières verwijderen.
Wat is vismigratie?
Het begrip vismigratie omschrijven we als de trek van vissen tussen paai-, opgroei-, foerageer- en overwinteringsgebieden. De bestemming en duur van de reis verschilt per soort en levensfase. Elke vissoort heeft zijn eigen levenscyclus en leefgebied. Veel vissoorten migreren tussen verschillende gebieden. Zo zijn er een aantal soorten, zoals de paling , die in het voorjaar vanuit de zee via rivieren naar zoete binnenwateren zwemmen. Ze verblijven dan in sloten en plassen, tot ze in het najaar terug naar zee vertrekken. Andere soorten, zoals de zeeforel en de houting, trekken juist in het najaar van zee naar de beken om hier te paaien (het voortplantingsgedrag van vissen) en in het voorjaar terug te keren naar zee.
Migratiemogelijkheden zijn voor vissen en andere waterdieren ook van belang ten behoeve van genetische uitwisseling voor het verkrijgen van gezonde populaties. De migratiemogelijkheden zijn ook van belang voor het bereiken van paaihabitat, foerageergebied, zomer- en winter-verblijfplaatsen en in het bijzonder voor kolonisatie en herkolonisatie na droogval.
Het huidige vismigratienetwerk vormt hiervoor de basis. Dit migratienetwerk is ook van belang voor de verspreiding van doelsoorten waterflora en macrofauna. De watersysteemanalyse laat zien dat vispassages die beken bereikbaar maken vanuit de benedenstroomse rivieren effectief zijn. Bovendien worden bereikbare natuurlijke beken welke zomers droogvallen, door vissen en andere flora en fauna in de winterperiode opnieuw gekoloniseerd.
Hoe lossen we vismigratie knelpunten op?
Bij voorkeur lossen we deze op in de stroom zelf, door de barrière op te heffen (stuw er uit) en het verval geleidelijk op te vangen via de rivierbodem. Bij een te groot verval kan gekozen worden voor het aanleggen van een passage in de hoofdstroom zelf. Voorbeelden hiervan zijn hellingpassages en passeerbare drempels. Helaas is het meestal niet mogelijk om de barrière volledig op te heffen in verband met significante effecten op de omgeving. In dat geval kijken we welke andere mogelijkheden er zijn voor migratievoorzieningen buiten de hoofdstroom.
Waar genoeg ruimte is leggen we meestromende nevengeulen of bekkenpassages aan waarbij we zoveel mogelijk aan proberen te sluiten bij de natuurlijke eigenschappen van het type watersysteem. Zo kan een vrij afstromende nevengeul naast dat het migratie faciliteert ook als extra leefgebied dienen. Technische constructies kunnen een oplossing zijn in vlakke gebieden, zoals polder- en boezemwateren. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan bij aanvaardbare omstandigheden een technische oplossing zoals een Vislift of een De Wit constructie in beeld komen.
Wat is een Vislift? En wat zijn de voordelen van de Vislift ten opzichte van andere soorten vispassages?
De Vislift is een kant-en-klare vispassage met een smart besturing- en mogelijk monitoringssysteem. De Vislift biedt de mogelijkheid tot effectieve vismigratie in boezem- en polderwateren waar geen sprake is van stromend water. Het is een systeem met bewezen techniek. Met deze oplossing kunnen meerdere vissoorten migreren. Van klein tot groot. Een Vislift neemt weinig ruimte in beslag in vergelijking met andere vispassages zoals een nevengeul of bekkenpassage. En het is sneller te plaatsen. Ook kan een Vislift ingericht worden met sensoren om aantallen en soorten vissen te registreren. Afhankelijk van het KRW doel van een waterloop kan een vislift een goede oplossing zijn.
Hoe overleven vissen in droogvallende beken?
Bij een goed functionerend vismigratienetwerk kunnen vissen, maar ook andere flora en fauna, bij droogval ‘afzakken’ naar beken waar nog wel water is. Veel soorten zijn zelfs aangepast aan droogval. Daarom is het van belang dat obstakels, zoals stuwen, te passeren zijn. Dit kan doormiddel van een vispassage.
Hoe is het beheer en onderhoud na een KRW project geregeld?
Alle grote waterschapsprojecten worden afgesloten met een degelijk beheer- en onderhoudsplan (BOD). Daarin staat nog eens wat de doelen van het project waren en welk soort onderhoud en beheer daarbij horen. Ook staan daarin alle verantwoordelijkheden van alle partners helder omschreven. Zo hoort bijvoorbeeld het brugbeheer bij provincie en andere acties weer bij de gemeente. De BOD's moeten na 5 tot 10 jaar worden geüpdatet, omdat er van alles veranderd kan zijn.
Wat doet het waterschap om de eigen rioolwaterzuiveringen op orde te krijgen?
Naast het watersysteem investeert het waterschap ook significant in de waterzuiveringen de komende jaren. Het betreft enkele tientallen miljoenen euro’s tot 2027 in de zuiveringen van Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Haaksbergen, Tubbergen, Denekamp, Glanerbrug, Nijverdal en Goor.
Waarom zijn onze zuiveringen belangrijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater?
De rwzi (rioolwaterzuivering)’s zijn een belangrijke bron voor fosfor, stikstof en ammonium. Fosfor en stikstof zijn zogenaamde ‘biologie ondersteunende stoffen’. Dat wil zeggen dat ze in het water thuis horen, maar dat te hoge concentraties schadelijk zijn voor het waterleven; door bv. algenbloei (plotseling optredende overmatige groei van algen waardoor het water groen wordt en er drijflagen kunnen ontstaan) in water met te veel stikstof en fosfor wordt de zuurstofhuishouding en een gezond en evenwichtig waterleven verstoord en worden de ecologische doelen niet gehaald. Ammonium is een stikstofverbinding in het water die in te hoge concentraties giftig kan zijn voor het waterleven.
Welke stoffen in het effluent (het in de rioolwaterzuiveringsinstallatie gezuiverde water dat geloosd wordt op oppervlaktewater) moeten we terugdringen?
Fosfor, stikstof en ammonium, zie vorige vraag.
Welke technieken kunnen we daar mogelijk voor gebruiken?
Er zijn verschillende technieken geschikt. Op dit moment wordt vooral gekeken naar verbeteringen in de huidige zuiveringslijn (bv. meer beluchten), en de nabehandelingstechnieken zand- en doekenfilters.
Wat is het effect van rioolwater overstorten op de waterkwaliteit?
Bij felle regenbuien is de kans aanwezig dat er in de riolering ongezuiverd water met heel veel regen wordt verdund en overstort (noodvoorzieing in een rioolstelsel waarmee bij grotere buien regenwater en verdund rioolwater op het oppervlaktewater wordt geloosd) op beken. Dit heeft effect op de waterkwaliteit. Het kan zorgen voor hoge pieken van ammonium (een stikstofverbinding die apart genormeerd is binnen de KRW) en zuurstofloosheid, wat schadelijk is voor het waterleven, specifiek leidt het tot vissterfte. Overstorten doen zich met name voor, daar waar afvalwater en hemelwater (regen en sneeuw) in één buis worden afgevoerd (zgn. gemengd stelsel). We zetten ons, met gemeenten in om steeds meer het hemelwater en afvalwater te “ontvlechten”. Dit is een brongerichte aanpak van de belasting van het oppervlaktewater vanuit (riool)overstorten. De vracht vanuit overstorten op jaarbasis voor stikstof-totaal (incl. ammonium, nitraat en nitriet) en fosfor-totaal is gering (enkele procenten) vergeleken bij de meer continue belasting van het oppervlaktewater vanuit de rioolwaterzuiveringen en het landelijk gebied.
Overstorten zorgen dus voor korte en heftige pieken wat zich vooral uit in hoge ammoniumpieken, maar de totale vracht aan stikstof en fosfor uit overstorten op jaarbasis is gering.
Is er een verschil in normering van waterkwaliteit in Duitsland en Nederland?
Ja, er zijn conform de KRW zowel verschillen als overeenkomsten in de normering (juiste naam = doelen) tussen Duitsland en Nederland. De normen voor het behalen van de chemische toestand zijn in heel Europa gelijk. Doelen voor stoffen die mede de ecologische toestand behalen mag elk land afzonderlijk per stroomgebied en per watertype zelf afleiden. Deze doelen kunnen dus per land of stroomgebied en per watertype verschillen. Het uit Duitsland inkomende water moet voldoen aan de Nederlandse eisen. Deze eisen worden in de Nederland-Duitse overlegorganen ook geagendeerd en (bij niet voldoen) aan Brussel gerapporteerd. Dit betekent dat maatregelen in Nederland uitsluitend gericht zijn de eigen belasting te reduceren.
Wat is de relatie KRW met de NPLG?
Via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) bekijken onder meer provincies, ondernemers en terreinbeheerders per gebied wat nodig is voor een vitale landbouw, een gezond sociaal economisch platte land, gezonde natuur, schoon water en schone lucht. Het NPLG biedt kaders die de provincies gebruiken om de gebiedsprogramma’s op te stellen. In de gebiedsprogramma’s leggen provincies vast hoe ze de doelen voor kringlooplandbouw, natuur, stikstof, water en klimaat gaan halen. En welke maatregelen nodig zijn. Voor deze aanpak per gebied heeft het kabinet € 24,3 miljard gereserveerd. Op 1 juli 2023 moesten provincies een 1e versie van hun gebiedsprogramma af hebben.
De KRW-opgave en de doelen in het NPLG overlappen, maar hebben een andere planning. De KRW-maatregelen moeten voor 2028 gerealiseerd zijn, terwijl de gebiedsprogramma’s van de provincies vaak nog moeten starten. Waar mogelijk proberen we opgaves te combineren, maar de planning van de KRW mag niet in gevaar komen.
Werken we samen met agrariërs in het gebied?
Voor de herinrichting van beken is ruimte nodig. Deze grond gaat vaak ten koste van landbouwgrond. Het waterschap probeert samen met de agrariërs te zoeken naar een optimale oplossing. Zo wordt ten eerste bekeken of er ruilgrond beschikbaar is. Er zijn ook voordelen voor de agrarische bedrijfsvoering. Een minder diepe beek zorgt voor hogere grondwaterstand, waardoor er minder snel sprake is van droogte. Aan de andere kant kan een minder diepe beek ook voor (te) hoge grondwaterstanden zorgen. Ook zijn er mogelijkheden dat het onderhoud deels gedaan wordt door de agrariër. Die krijgt hier dan een vergoeding voor.
Welke garanties zijn er dat de huidige plannen in de toekomst niet leiden tot verdere beperking in de agrarische bedrijfsvoering?
Sommige agrariërs willen de garantie dat medewerking aan een herinrichting van een beek niet in de toekomst leidt tot nieuwe beperkingen. Dit is begrijpelijk, maar dit soort garanties kunnen we simpelweg niet geven. Veel is momenteel in beweging en het is ook voor ons onduidelijk waar het heen gaat met bijvoorbeeld het NPLG en de stikstofaanpak.
Wat is het raakvlak met het programma Haarvaten op Peil (HOP)
In het programma Haarvaten op Peil (HOP) van het waterschap worden kansen onderzocht om water vast te houden in de bovenlopen van waterlichamen, de haarvaten. Deelgebieden van HOP liggen in het stroomgebied van de Dinkel en de Loolee. Een aantal van hier liggende bovenlopen kennen uit te voeren herinrichtingsmaatregelen en welke dan ook zijn opgenomen in de KRW-factsheets (formulieren waarin de kenmerken, doelen en maatregelen voor waterlichamen worden beschreven).
Wat is de NBW (nationaal bestuursakkoord water)-normering? En staat deze ter discussie bij KRW-projecten?
Voor verschillende gebieden zijn normen vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water uit 2003 (NBW (nationaal bestuursakkoord water)) waarin de kans op overstroming is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstroming. De normen drukken de hoogst toelaatbaar geachte kans op overstroming uit (ofwel het wenselijke geachte beschermingsniveau) voor de onderscheiden vormen van landgebruik. De normering bakent de zorgplicht af die het waterschap heeft op het vlak van het voorkomen, of beperken van wateroverlast door inundatie (overstroming van gebieden) vanuit oppervlaktewater wegens neerslag. Daarmee is er helderheid voor burgers en bedrijven over het restrisico en hun eigen verantwoordelijkheid voor de bescherming van eigen percelen, bouwwerken en roerende zaken. De waterschap heeft hierbij een inspanningsverplichting, geen resultaatverplichting. Bij de herinrichting van beken is het voldoen aan de NBW-normering het uitgangspunt, in afstemming met de grondgebruikers en met goedkeuring van het bestuur hierover andere afspraken worden gemaakt, mocht dit vanuit het bereiken van de doelen KRW wenselijk zijn.
Wat is het raakvlak met N2000-projecten?
De provincies zijn verantwoordelijk voor een goede toestand in deze natuurgebieden. Zij zijn vaak opdrachtgever van projecten waarin wordt gewerkt aan het in stand houden van natuur. Het komt regelmatig voor dat in hetzelfde gebied maatregelen in het kader van de KRW en in het kader van Natura-2000 gerealiseerd moeten worden. In dat geval wordt er vaak één project van gemaakt met vaak het waterschap als uitvoerende partij.
Waarom zijn de bufferstroken ingesteld?
De waterkwaliteit van veel oppervlaktewater is nog niet goed. Dit onder andere als gevolg van een te hoge belasting met voedingsstoffen. Om de belasting met voedingsstoffen uit de landbouw terug te dringen, heeft het ministerie van LNV vanuit het landelijke mestbeleid ingaande 2023 bufferstroken langs waterlopen ingesteld die niet bemest mogen worden.
Welke soorten bufferstroken zijn er?
Er zijn op hoofdlijn drie soorten bufferstroken:
- 2 x 5 meter mestvrij in Ecologisch kwetsbare beken. Deze zijn al vanaf 2006 van kracht. In ons gebied o.a. Regge, Dinkel, Glanerbeek, Springendalsebeek.
- Mest- Spuit- en Teeltvrije stroken. Afhankelijk van gewas tussen 0,5 meter en breder. Deze stroken zijn er ook al vele jaren
- De stroken van 1 - 5 meter door LNV per 2023 aangewezen als gevolg van de Nitraatrichtlijn.
Wat is de breedte voor de mestvrije zone bij de verschillende waterlopen?
In de basis geldt voor de KRW-waterlichamen (watersysteem van bepaalde afmetingen waarover aan de EU gerapporteerd moet worden) een breedte van 5 m. Voor alle overige watervoerende waterlopen in de basis 3 m. Voor droogvallende waterlopen geldt een breedte van 1 m. Van een droge sloot is sprake als het gegraven waterlopen betreft die van 1 april tot 1 oktober onder normale omstandigheden geen water bevatten.
Waar begint de bufferstrook?
Deze wordt gerekend vanaf de insteek van de waterloop zoals die in het veld aanwezig is.
Bij een flauw talud niet steiler dan 1:3 minimaal 2 meter lang dan mag er worden gemeten vanaf 1 meter vanaf de waterlijn.
Geldt het werkpad van het waterschap mee in de bufferstrook?
Wie eigenaar is van de gronden in de bufferstrook doet niet ter zake. Dus er wordt gemeten vanaf de insteek ongeacht de eigenaar.
Mag het waterschap maaisel deponeren op de bufferstroken?
De aanliggende eigenaar heeft een ontvangstplicht (de plicht van de aanliggende eigenaar of grondgebruiker om maaisel en bagger op het land naast de watergang te ontvangen ev verwerken, al dan niet met een vergoeding) voor het maaisel dat vrijkomt bij het onderhoud van de waterloop. Het instellen van bufferstroken wijzigt hierin niets. Het ontvangen van maaisel wordt niet als bemesting gezien, aangezien er geen nutriënten (voedingsstoffen voor planten, veelal stikstof en fosfaat) worden toegevoegd (ze zaten al in de watergang).
Wie is de handhavende instantie?
Zowel de waterschappen als de NVWA zijn aangewezen als toezichthouder voor de regels rond de bufferstroken. Als mest of gewasbeschermingsmiddelen afspoelen naar de watergang is dat een illegale lozing. In dit geval is het waterschap het bevoegd gezag. Als er mest op de bufferstrook wordt gedeponeerd is er sprake van een milieubelastende activiteit. Dan is de NVWA het bevoegd gezag.
Gaat het waterschap toezicht houden?
De afdeling toezicht en handhaving voert toezicht uit op de mest-, spuit- en teeltvrije zone, zoals vastgelegd in het Besluit Activiteiten Leefomgeving (voorheen Activiteitenbesluit (besluit van de minister op basis waarvan vergunningverlening plaatsvindt.) milieubeheer). Hierin is niets veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. Tijdens dit toezicht wordt ook gelet op invulling van de bufferstroken en waar nodig worden eigenaren geattendeerd op de nieuwe regels.
Brede bufferstroken van 100 tot 250 meter. Hoe zit dat?
Het staat nog niet vast of, waar bufferstroken in beekdalen als mogelijke maatregel worden opgenomen. Ook de afmeting staat nog niet vast. Bufferzones zijn door het Rijk als maatregel genoemd voor het behalen van Nitraatrichtlijn doelen. De verantwoordelijkheid ligt bij het Rijk en de Provincies. Maatregelen voor het behalen van nitraatrichtlijn doelen dienen in het PPLG gebiedsproces nader te worden uitgewerkt. Er loopt hiertoe nog nader onderzoek (WUR in opdracht provincie). Hierbij wordt ook gekeken naar alternatieve maatregelen.
De mogelijke brede bufferzones die in de gebiedsuitwerkingen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied ingesteld zouden kunnen worden liggen er nu nog niet. Wat het gebleken effect is kunnen wij op basis van onze praktijkervaring dus nog niet te zeggen. De provincie Overijssel -zie WUR opdracht hierboven- laat wel een onderzoek uitvoeren naar de te verwachten effecten van het totaalpakket van het Zevende Nitraatactieprogramma. Daar worden de effecten van de (smalle) bufferzones en de nieuwe gebruiksnormen (=afbouw derogatie) doorgerekend. Dit onderzoek wordt voorjaar 2024 opgeleverd. Het zal een beeld geven van eventuele gebiedsgerichte maatregelen die aanvullend binnen de uitvoering van het Nationaal Programma Landelijk gebied gerealiseerd zouden moeten worden wanneer de doelen in het oppervlaktewater nog niet worden gerealiseerd door het generieke beleid.